In deel 1 van deze blog zette ik Coppi en Pantani neer als tragische wielerhelden die veel te vroeg stierven, in dramatische omstandigheden. Beiden fietsten zich echter de onsterfelijkheid in door hun aanvallende manier van koersen en hun fantastisch klimvermogen. Tijdens hun tot de verbeelding sprekende loopbaan werd de wielersport in hun land waanzinnig populair en bezorgden ze de massaal opgekomen supporters extatische momenten. Coppi werd hierbij geholpen door de al even legendarische Gino Bartali, met wie hij heerlijke duels uitvocht. Over Pantani zei men dat hij in zijn ééntje de tijd van Coppi en Bartali terug tot leven bracht.
Coppi en Pantani behoren zonder twijfel tot de sterkste klimmers aller tijden. Als ze hun dagje hadden, reden ze – zodra de weg omhoog liep – de tegenstand in de vernieling en wonnen ze met ruime voorsprong. Onder meer op Alpe d’Huez gaven beiden zo’n demonstratie: Coppi won er in 1952, Pantani in 1995 en 1997. In deel 2 van mijn blog wil ik hun klimprestaties op deze legendarische col met elkaar vergelijken.
Alpe d’Huez is niet alleen de populairste aankomst bergop uit de moderne Tourgeschiedenis, het was ook de allereerste finish bovenop een col in de Tour. Aankomsten bergop waren in de tijd van Coppi nog een zeldzaamheid maar de Tour van 1952 vormde hierop een uitzondering. Tourbaas Jacques Goddet wou dat jaar de recente ex-winnaars Coppi (1949), Kübler (1950) en Koblet (1951) én het aanstormende talent Bobet tegen elkaar uitspelen in een Tour met maar liefst drie aankomsten bovenop een col (Alpe d’Huez, Sestrières, Puy de Dôme). Maar Kübler bedankte al snel voor een dergelijke zware Tour terwijl Koblet en Bobet door medische problemen afzagen van deelname. Coppi die als enige van de vier groten aan de start verscheen, domineerde de rest van het deelnemersveld.
In de rit naar Alpe d’Huez (10de etappe 1952) kwam het peloton gegroepeerd aan de voet van de slotklim. Robic trok er meteen in de aanval, gevolgd door Geminiani. Deze laatste bekocht zijn overmoed onmiddellijk en zou uiteindelijk finishen op bijna zes minuten. Robic zette alleen door en Coppi liet aanvankelijk begaan. Pas voorbij La Garde en Oisans, op 11 km van de top, voegde hij zich bij de Fransman. Vijf km lang gaf Coppi daarna het tempo aan en beet Robic zich vast in het wiel van de Italiaan. Op zes km van de finish versnelde Coppi twee maal kort na elkaar en kon Robic niet meer volgen. In die zes km nam Coppi een voorsprong van 1’20” op de Tourwinnaar uit 1947. Alle anderen finishten op meer dan drie minuten.
Volgens Goddet die de Italiaan chronometreerde, deed Coppi 45’22” over de klim.[1] Goddet vermeldt verder in zijn artikel dat Coppi klom aan een gemiddelde snelheid van 18,664 km per uur. Als dit klopt dan drukte Goddet zijn chrono in toen Coppi op 14,1 km van de top was. Over de 13,8 km die sedert het midden van de jaren negentig gechronometreerd wordt, deed Coppi dus iets minder dan 45 minuten. Baseren we ons op de gemiddelde snelheid in de etappe tot aan de voet van de klim, dan zou het peloton ca. 37” hebben gedaan over die 300 meter, waardoor we Coppi’s klimtijd voor de 13,8 km op 44’45” kunnen inschatten.
Zoals bekend staat de snelste tijd ooit (36’50”) op naam van Marco Pantani. Il Pirata vestigde zijn record tijdens de 10de rit van de Tour 1995. Het jaar voordien had het peloton in de rit naar Alpe d’Huez teveel ruimte gegeven aan een kopgroep en was hij gestrand op een achtste plaats.
Ook in 1995 was er een groep van dertien met een kleine minuut voorsprong aan de klim begonnen. In die groep zaten mannen als Bruyneel, Escartin, Gotti, Jalabert en Virenque. Pantani wou geen twee jaar na elkaar dezelfde fout maken en plaatste al op 12,5 km van de finish zijn onwaarschijnlijk sterke demarrage. In minder dan 5 km had hij een voorsprong van 1’45” uitgebouwd op het groepje met de klassementsrenners aangevoerd door ploegmaats van Indurain. Op 8 km van de top vond de Spanjaard het welletjes en schroefde hij zelf het tempo op. Maar Pantani hield behoorlijk stand en had aan de finish een voorsprong van 1’24” op Indurain, Zülle en Riis.
Bij zijn overwinning in 1997 was Pantani slechts 5 seconden trager (36’55”). Hij reed er de Tourwinnaar van dat jaar, Jan Ullrich, op 47 seconden. Virenque volgde op anderhalve minuut, Casagrande en Riis op twee en een halve minuut.
Ook toen hij achtste werd in 1994 was Pantani de snelste tijdens de slotklim met een tijd van 37’15”. Il Pirata heeft aldus de drie snelste Alpe d’Huez - beklimmingen ooit op zijn naam staan.
Coppi deed er in 1952 bijna acht minuten langer over. Maar betekent dit dat de beklimmingen van Pantani op een hoger niveau stonden dan deze van Coppi? Wegdek, materiaal en voorbereiding zijn er in ruim veertig jaar geweldig op vooruit gegaan, zodat het vergelijken van absolute klimtijden hier geen enkele zin heeft.
Om het niveau van wielerprestaties te beoordelen, wordt tegenwoordig vooral naar de wattages gekeken. Voor wat betreft Coppi zijn deze gegevens niet beschikbaar, maar ook vandaag de dag zijn de exacte wattages slechts gekend als de renner of zijn omgeving deze data vrijgeeft. Het merendeel van de wattage-gegevens betreft schattingen waarbij klimtijd, gewicht van renner en fiets, de gemaakte hoogtemeters en in het beste geval ook de rolweerstand vrij nauwkeurig zijn te bepalen, maar waarbij factoren zoals het effect van de wind, of van het feit dat een deel van de klim in groep werd afgelegd, moeilijker te berekenen zijn. Deze schattingen van het wattage zullen dus steeds een kleinere of grotere foutenmarge vertonen.
Een tweede opmerking in verband met de wattages is dat om een wedstrijd te winnen, het niet volstaat om het hoogste wattage te leveren. Stel renner A demarreert aan de voet van de slotklim en rijdt de volledige beklimming alleen op kop, maar wordt in de laatste honderd meter voorbijgereden door renner B die zich het grootste deel van de klim kon verschuilen in de groep achtervolgers. Ook al is het effect van rijden in het wiel bij de lagere snelheden bergop eerder beperkt, toch is de kans heel groot dat A een hoger wattage leverde dan B, maar wel de wedstrijd verliest.
Om alle bovengenoemde redenen heb ik in mijn boek “Met kop en schouders. Een analyse van de naoorlogse Tourprestaties” [2] een alternatieve methode voorgesteld om wielerprestaties te beoordelen.
Terwijl de klimtijden ons leren welke de snelste beklimming was en de wattages ons een idee geven van de sterkste beklimming, ben ik op zoek gegaan naar de meest uitzonderlijke beklimming. Uitzonderlijk door de mate waarin een renner zich van zijn concurrenten heeft onderscheiden. Hoeveel beter was hij dan de concurrentie? Hoeveel sneller klom hij, vergeleken met zijn tegenstanders?
Dit lijkt een moeilijke vraag, maar het is een gegeven dat nauwkeurig kan berekend worden op voorwaarde dat men een sluitende definitie geeft aan “de concurrentie”. In hogervermeld boek heb ik die concurrentie gedefinieerd als de “10 % sterkste tegenstanders”. Op een deelnemersveld van 100 renners ga ik de winnaar of de snelste klimmer vergelijken met 10 tegenstanders, zijn er 150 deelnemers dan vergelijk ik met 15 tegenstanders. Op die manier kan perfect berekend worden hoeveel % beter of hoeveel sneller iemand klom dan zijn (10 % sterkste) tegenstanders.
Laten we deze methode, die ik de 10 % analyse heb genoemd, toepassen op de drie Alpe d’Huez - beklimmingen van Pantani:
Tabel 1
In Tabel 1 worden alle relevante data overzichtelijk weergegeven: onder jaartal, etappe, afstand en start- en aankomstplaats vermeld ik hoeveel renners de aankomst bereikten, al dan niet buiten tijd. Dit laatste bepaalt met hoeveel concurrenten ik rekening moet houden bij de 10% - analyse. Onderaan de tabel noteer ik de gemiddelde klimtijd van de 10% sterkste concurrenten van Pantani (10% Gemiddelde). Helemaal onderaan tenslotte het verschil tussen de klimtijd van Pantani en dit 10% gemiddelde, T 10% zijnde het verschil in tijd uitgedrukt, P 10% het verschil in procenten uitgedrukt.
Tabel 1 leert ons dat Pantani zowel in 1994 als in 1995 drie minuten sneller klom dan zijn sterkste concurrenten gemiddeld en dat hij daar in 1997 nog een schepje bovenop deed met 3’11”. In 1994 en 1995 was hij ongeveer 7,5 % sneller dan zijn tegenstanders en in 1997 is dit bijna 8% (P10 = 7,93%). Hoewel hij in 1995 de snelste klimtijd realiseerde, kunnen we op basis van de 10% analyse dus stellen dat hij in 1997 nog net iets meer boven zijn tegenstanders uitstak.
Pantani op weg naar winst in 1997. Hij deed 36'55" over de slotklim van 13,8 km.
(@ Mwpnl, CC BY 3.0 , ongewijzigd)
De verhouding tussen Pantani en zijn concurrenten is bij deze drie beklimmingen vrij constant, wat in zekere zin ook logisch is: het betreft vergelijkingen over een periode van drie jaar waarbij vaak dezelfde namen terugkeren.
Maar werkt die 10 % analyse ook als we prestaties vergelijken uit verschillende periodes (waarbij de absolute klimtijden sterk verschillen)? In het reeds vermelde boek heb ik de Alpe d’Huez klim van Pantani (1995) vergeleken met die van Quintana (2015) twintig jaar later. De Colombiaan reed toen de snelste slotklim in een tijd van 39’23” en bracht gele trui drager Froome in verlegenheid. Toch was Quintana ruim twee en een halve minuut trager dan Pantani!
We weten intussen wat er aan de hand was in de jaren negentig. In de Touredities van 1994, 1995 en 1997 werd Alpe d’Huez in totaal 23 keer beklommen in minder dan veertig minuten. Sedert de invoering van het bloedpaspoort in 2008 werd slechts vier keer nog een tijd onder de 40 minuten geklokt.
De gewijzigde dopingaanpak heeft er in elk geval voor gezorgd dat de klimtijden van Pantani en Quintana volstrekt onvergelijkbaar zijn. Niettemin leert de 10 % analyse ons dat Quintana in 2015 2’42” sneller klom dan zijn sterkste tegenstanders wat slechts 18” minder was dan Pantani in 1995 [3]. Ten opzichte van Pantani-1997 is het verschil net geen halve minuut. Ik vermoed dat de meeste wielerliefhebbers Pantani als klimmer net iets hoger inschatten dan Quintana. De 10 % analyse bevestigt dit dus en vertaalt bovendien de aanvankelijk onvergelijkbare klimtijden tot prestaties die in elkaars buurt liggen.
Pantani en Quintana behoren allebei tot het tijdperk van het moderne, mondiale wielrennen. Qua omvang en niveau van het peloton én qua materiaal is er geen hemelsbreed verschil tussen de generatie-Pantani en deze van Quintana. Zoals gezegd is het grootste verschil tussen beide generaties de aanpak van het dopingprobleem die ten tijde van de Colombiaan efficiënter is geworden.
Anders gesteld is het met de eerste naoorlogse generatie waartoe ook Coppi behoorde: de wegen waren in een slechtere staat, de fietsen zwaarder en minder gesofisticeerd, voorbereiding en training waren wetenschappelijk minder onderbouwd en het peloton was kleiner en allesbehalve mondiaal.
Laat de 10 % - analyse ook vergelijkingen toe tussen renners die in totaal andere omstandigheden koersten? In elk geval zou men kunnen verwachten dat de klimprestaties van Coppi en Pantani - die tot de beste klimmers van hun generatie behoorden – aan elkaar gewaagd zijn.
Tabel 2
Tabel 2 brengt ons hiervan bevestiging maar zadelt ons ook op met een merkwaardig resultaat: kijken we naar het verschil in tijd (T 10%) dan torende Coppi met 3’28” iets meer boven zijn tegenstanders uit dan Pantani in 1997. Kijken we echter naar het procentuele verschil (P 10%) dan stak Pantani (7,93 %) er iets meer bovenuit dan Coppi (7,20 %).
Dit op het eerste zicht tegenstrijdige resultaat wordt verklaard door het feit dat de renners in de tijd van Coppi zowat acht minuten langer over de klim deden. Coppi had dus veel meer tijd dan Pantani om de kloof met zijn tegenstanders uit te diepen. Met dit gegeven wordt bij de berekening van P 10% rekening gehouden.
Op basis van T 10% is het verschil tussen Coppi en Pantani 17” in het voordeel van Coppi. Uitgaande van P 10% is het verschil (0,73 % op een klim van ca. 40 minuten) 17 à 18” in het voordeel van Pantani. Aan de hand van de 10 % - analyse kunnen we de klimprestaties van beiden op Alpe d’Huez dus op eenzelfde niveau situeren.
Deze conclusie stemt mij tevreden: het sterkt mijn vermoeden dat het talent van Coppi ook in het moderne wielertijdperk tot unieke prestaties zou hebben geleid en dat Pantani zich in om het even welk tijdperk als een begenadigd klimmer onsterfelijk zou hebben gemaakt.
In 2020 ga ik de prestaties in de naoorlogse Giro’s in kaart brengen met behulp van de 10 % analyse. Ongetwijfeld zal dit mij opnieuw de gelegenheid bieden, de beklimmingen van Coppi en Pantani met elkaar en met deze van andere groten uit de wielersport te vergelijken…
[1] L’Equipe-Elans, nr. 1942, 5-6 juli 1952, p. 1
[2] Met kop en schouders. Een analyse van de naoorlogse Tourprestaties, Wim Callewaert & De Boekmakerij, 2018, 228 p.
[3] Idem, p. 17 - 19
Comments