(Foto's @ Norman Vanoverbeke)
De Tour van 2023 zal ongetwijfeld de boeken ingaan als een memorabele editie.
Twee weken lang keken we nagelbijtend naar een zenuwslopende seconden strijd tussen de tenoren Vingegaard en Pogacar. Daags na de tweede rustdag maakte Vingegaard een einde aan dit steekspel met een tijdritzege die door journalisten meteen als historisch werd bestempeld. Diezelfde avond nog, in de praatshow Vive le Vélo, vertelde notoir tijdritspecialist Tom Dumoulin dat we getuige waren geweest van “de beste tijdrit ooit in de geschiedenis van het wielrennen”.
Eveneens historisch was de terugkeer in de Tour, na 35 jaar, van de Puy de Dôme. Het werd een geslaagde onderneming en de serene stilte tijdens de slotkilometers – waar het publiek niet was toegelaten – leek de plechtigheid van het gebeuren te onderstrepen. Die stilte stond in schril contrast met de tumultueuze, incidentrijke passages op de Col de Joux Plane en de Col de la Loze, later in die Tour. Als we dan toch één minpunt moeten aanhalen, dan is het wel de nonchalante aanpak van de doortochten op belangrijke cols. De bewering van iemand uit de organisatie, dat het plaatsen van dranghekkens langs de meest cruciale hectometers van een beklimming geen oplossing zou zijn, klinkt alvast ongeloofwaardig.
Na de rit over de Col de la Loze was er geen sprake meer van een duel maar de Tourrenners bleven bekoren met heerlijk aanvallend koersen. Een stel vluchters met Campenaerts als motor bleef net uit de greep van het aanstormende peloton. Asgreen, die in de slotweek een hoogvorm bereikte, zorgde aldus voor de enige ritzege bij Soudal – Quickstep. Daags nadien werd hij gevloerd door Mohoric die vervolgens het interview van zijn leven gaf en vond dat iedere renner in de Tour een ritzege verdiende… Het eerbetoon op de Petit Ballon aan de afscheidnemende Pinot was om kippenvel bij te krijgen. En in Parijs won Tourdebutant Jordi Meeus de koninginnenrit voor spurters. De oogst voor België was trouwens niet mis: vijf ritzeges en de groene trui, met dank aan Jasper Philipsen.
Er was een tijd, niet eens zo heel lang geleden, dat veel koersliefhebbers vonden dat de Tour niet in de buurt kwam van de Giro als het op spankracht en spektakelwaarde aankwam. Sedert de youngsters met Bernal in 2019 de Tour naar hun hand zetten, kan die opinie naar de prullenmand verwezen worden. De vijf voorbije edities werden we als toeschouwer echt wel verwend. En, ook al was er bij de eerste Tourwinst van Pogacar die hallucinante pointe op La Planche des Belles Filles, persoonlijk schat ik de Tour van 2023 qua beleving net iets hoger in.
* * *
Het toeval wil dat er een brug valt te slaan tussen de twee gebeurtenissen die ik daarnet “historisch” heb genoemd: de overwinning van Vingegaard in de tijdrit en de terugkeer van de Puy de Dôme. Als we in de Tourgeschiedenis op zoek gaan naar een tijdritzege waarmee we die van Vingegaard kunnen vergelijken, dan komen we immers uit bij de Tour van 1959, toen een klimtijdrit op de flanken van de Puy de Dôme, werd gewonnen door Federico Bahamontes. De Spanjaard reed die dag iedereen op een hoopje. Charly Gaul, zelf ook één van de beste klimmers aller tijden, werd tweede op bijna anderhalve minuut. Anglade, die toen in topvorm verkeerde en in Parijs als tweede zou eindigen, werd derde op 3 minuten. Kamiel Buysse, Tourdebutant in 1959, ging als één van de eersten van start in de tijdrit en reed na aankomst langs dezelfde weg terug naar beneden. Naar eigen zeggen vergat hij nooit het moment waarop hij Bahamontes kruiste: “Hij reed verdomme rapper naar boven als ik naar beneden”.[1]
Van deze tijdrit is een mooi filmfragment bewaard gebleven dat bekeken kan worden op de website van het Franse Institut National de ‘l audiovisuel (INA): https://www.ina.fr/ina-eclaire-actu/video/caf97501628/tour-de-france-15eme-etape-clermont-ferrand-puy-de-dome-contre-la-montre
De 16de etappe van de Tour 2023 was een individuele tijdrit over 22,4 km tussen Passy-Marlioz en Combloux. In de beginfase reden de renners over de Côte de la Cascade de Coeur (anderhalve kilometer aan 8 % gemiddeld), naar het slot toe volgde de Côte de Domancy waarbij 2,5 kilometer aan 9,4 % gemiddeld diende geklommen te worden. Tussenin lagen 15 vlakke kilometers waar flink tempo kon gemaakt worden. Vingegaard klokte af op 32 minuten en 36 seconden (41,2 km per uur). Hij was de enige die op dit parcours een gemiddelde haalde boven de 40 km per uur. Pogacar was 1’ 38” minder snel en reed 39,3 km per uur. Van Aert, derde op 2’ 51”, haalde 37,9 km per uur gemiddeld.
Vingegaard tijdens zijn fenomenale chronorace
Dat Vingegaard fenomenaal was, stond buiten kijf. Maar wat moesten we denken van de prestatie van Pogacar? Daags na de tijdrit werd duidelijk dat er iets aan het broeden was en dat de Sloveen zich al enkele dagen in een neerwaartse curve bevond. Op de Col de la Loze kende hij een zware inzinking.
Pogacar, een schim van zichzelf, door Soler op sleeptouw genomen op de Col de la Loze
Anderzijds is het wel zo dat hij ook, op zijn beurt, de anderen op een respectabele afstand zette en dat hij – afgaand op de tijdsverschillen- zeker hetzelfde niveau haalde als toen hij in 2020 Roglic onttroonde op La Planche des Belles Filles. De tijdrit toen was ruim 36 km lang en Pogacar deed er bijna 56 minuten over. In de veel kortere tijdrit (22,4 km ; 34 minuten) van dit jaar sloeg Pogacar nagenoeg dezelfde kloof met renners die er toen ook bij waren:
verschil met Van Aert (3de in beide tijdritten): 1’31” (2020) 1’13” (2023)
verschil met Cavagna (6de in beide tijdritten): 1’59” (2020) 1’28” (2023)
Ondanks een mindere dag haalde de Sloveen toch het niveau van La Planche des Belles Filles? De verklaring die ik er aan geef is dat er door zijn mindere vorm, nauwelijks nog een spoor was terug te vinden van de progressie die hij overduidelijk maakte sedert zijn eerste Tourzege. Een Pogacar in opperbeste doen had dan wel dichter bij Vingegaard kunnen eindigen, toch denk ik niet dat hij de tijdrit had kunnen winnen. Maar het toont wel aan welk supertalent de 24-jarige Sloveen is. Van Aert die derde werd, verklaarde na afloop van de tijdrit toch tevreden te zijn, want “hij was de beste van de normale mensen…”
Van Aert: 3de op 2’51” (“beste van de normale mensen”)
Zoals gezegd waren de media er als de kippen bij om de prestatie van Vingegaard als historisch te bestempelen. Ze vonden ook een manier om dit te verduidelijken: Vingegaard reed maar liefst 4,38 seconden per kilometer sneller dan Pogacar! Om aan te geven dat het om een bijzondere prestatie gaat, is die voorsprong uitgedrukt in sec/km wel bruikbaar. 4 à 5 seconden/km sneller rijden dan een collega-toprenner is best wel indrukwekkend.
Maar dit cijfer werd vervolgens ook gebruikt om de tijdrit van Vingegaard te vergelijken met een aantal sterke chrono’s van andere Tourwinnaars:
- Armstrong, 2004, klimtijdrit Alpe d’Huez: 3,94 sec/km sneller dan Ullrich.
- Indurain, 1992, Luxemburg: 2,77 sec/km sneller dan De las Cuevas.
- Hinault, 1979, klimtijdrit Avoriaz: 2,83 sec/km sneller dan Zoetemelk
- Merckx, 1971, Parijs : 2,90 sec/km sneller dan Agostinho
- Bahamontes, 1962, klimtijdrit Superbagnères: 4,59 sec/km sneller dan Jef Planckaert
- Anquetil, 1961, Versailles: 5,33 sec/km sneller dan Bouvet
- Bahamontes, 1959, klimtijdrit Puy de Dôme: 6,88 sec/km sneller dan Charly Gaul
We moeten dus al ver teruggaan om een nog straffere tijdrit dan deze van Vingegaard te ontdekken: enkel Bahamontes (1959 en 1962) en Anquetil (1961) deden in de Tour ooit beter, tenminste als we de voorsprong uitdrukken in sec/km.
Generaties wielrenners vergelijken is altijd een heikele zaak. De toppers zelf willen er meestal niet over horen. Maar in een sport die teert op heldendom is het verleidelijk. Wie er zich toch aan waagt, hoedt er zich best voor om niet al te flagrant appels met peren te vergelijken. En dat is exact wat er gebeurt als men tijdritten vergelijkt op basis van de voorsprong in sec/km. Er wordt immers geen rekening gehouden met de snelheid waarmee een tijdrit gereden wordt, terwijl deze van race tot race wel grote verschillen vertoont en bovendien een invloed heeft op de voorsprong in sec/km.
In de voorbeelden hierboven zijn de klimtijdritten (Armstrong, Hinault, 2x Bahamontes) beter vertegenwoordigd dan de vlakke tijdritten. Dit terwijl in de Tourgeschiedenis de verhouding vlakke tijdritten t.o.v. klimtijdritten er één is van zes tegen één. Dit heeft niet zozeer te maken met de prestatie op zich, maar wel met het feit dat de gemiddelde snelheid van de renners in een klimtijdrit lager is. Op de flanken van de Puy de Dôme was Bahamontes 6,88 sec/km sneller dan Gaul. Hij won de 12,5 km lange klimtijdrit in een tijd van 36’15”. Zijn gemiddelde snelheid was 20,7 km per uur. Dat betekent dat hij bijna 3 minuten deed over 1 km. Bahamontes had dus bijna 3 minuten nodig om 6,88 seconden weg te rijden van Gaul. Je zou ook kunnen stellen dat hij per minuut ca. 2,37 seconden en per kilometer 39,5 meter wegreed bij Gaul (20,7 km/uur X 6,88 sec).
De tijdrit van Bahamontes was een pure klimtijdrit, er moest alleen maar geklommen worden. De tijdrit van Vingegaard was gemengd en kan nog net als een klimtijdrit beschouwd worden. Vingegaard (41,2 km/uur) reed dan ook twee keer zo snel als Bahamontes in 1959. Hij had bijna anderhalve minuut nodig om 4,38 seconden weg te rijden van Pogacar. Anders gesteld: per minuut liep hij 3 seconden uit en per kilometer reed hij 50 meter weg van Pogacar.
Volgens deze laatste vergelijking is de prestatie van Vingegaard dus hoger in te schatten dan die van Bahamontes. Het ligt voor de hand om deze vergelijking in procenten uit te drukken: het verschil tussen Vingegaard en Pogacar, 3 seconden per minuut of 50 meter per kilometer = 5 %. Het verschil tussen Bahamontes en Gaul, 2,37 seconden per minuut of 39,5 meter per kilometer = 3,95 %. De kloof die Vingegaard sloeg was dus ruim 1% groter dan die van Bahamontes.
Tot hiertoe hebben we het steeds gehad over het verschil tussen de winnaar van een tijdrit en de tweede in de uitslag. Dit is mijn tweede punt van kritiek: door slechts met één tegenstander te vergelijken, laat je veel ruimte over aan het toeval. Charly Gaul won in 1958 de Tour o.a. dankzij een knalprestatie in de klimtijdrit op de Mont Ventoux. Deze tijdrit werd hier nog niet vermeld omdat Bahamontes die dag tweede werd op 31 seconden. De Luxemburger was dus slechts 1,44 sec/km sneller dan de Spanjaard. Ik heb het altijd een bijzonder mooi toeval gevonden dat Gaul en Bahamontes, twee van de sterkste klimmers aller tijden, tijdgenoten waren en het dus vaak tegen elkaar opnamen. Zonder Bahamontes in de uitslag zou Gaul op de Ventoux 8 sec/km sneller zijn geweest dan zijn dichtste concurrent…
Om het effect van deze toevallige aan- of afwezigheden enigszins uit te vlakken, is het beter om de winnaar van een tijdrit met meerdere tegenstanders te vergelijken. Het is zeker niet nodig om het volledige peloton hierbij te betrekken want voor een pak renners is zo’n tijdrit een verplicht nummer waarbij hun enige zorg is om binnen de tijdslimiet aan te komen. Persoonlijk geef ik er de voorkeur aan om de winnaar te vergelijken met zijn 10 % sterkste tegenstanders.
In Tabel 1 heb ik dit toegepast op de tijdritten die Bahamontes en Vingegaard wonnen. Onder de uitslag wordt de gemiddelde tijd van hun 10 % sterkste tegenstanders vermeld, het tijdsverschil tussen dit gemiddelde en de tijd van de winnaar en tenslotte, het procentuele verschil, anders gezegd, hoeveel sneller was de winnaar dan zijn (10 %) sterkste concurrenten.
Tabel 1: Vgl Bahamontes (1959) – Vingegaard (2023)
Volgens deze analyse is Vingegaard (9,19 %) dus heel licht in het voordeel t.o.v. Bahamontes (9,03 %). In een tijdrit over ruim een half uur zou het gaan om 3 à 4 seconden. Beiden waren bijna 10 % beter dan hun sterkste concurrenten, wat ongelooflijk veel is. Ze steken dan ook met kop en schouders uit, boven alle andere winnaars van tijdritten in de naoorlogse Tourgeschiedenis.
In 2018 analyseerde ik alle naoorlogse Tourtijdritten op eenzelfde manier.[2] Tabel 2 bevat de top 10 van de sterkste chrono’s, bijgewerkt t.e.m. de Tour van 2023.
Tabel 2: top 10 van de sterkste naoorlogse Tour-tijdritten (K= klimtijdrit, V= vlakke tijdrit, P = proloog)
In deze top tien zijn de klimtijdritten (K) verhoudingsgewijs nog steeds sterk vertegenwoordigd. Zwaardere inspanningen leiden dan ook eerder tot grotere procentuele verschillen. Daarom gaf ik er destijds in mijn boek de voorkeur aan aparte rangschikkingen te maken voor prologen, vlakke tijdritten en klimtijdritten.
De uitspraak van Dumoulin in Vive le Vélo, kan ik bij deze dus genuanceerd bevestigen: de tijdrit van Vingegaard was zoniet de beste ooit in het wielrennen, toch zeker de beste uit de naoorlogse Tourgeschiedenis. Daarom alleen al is de Tour van 2023 er één om in te kaderen.
* * *
En het kan alleen maar mooier worden! In 2024 eindigt de Tour met een klimtijdrit van Monaco naar Nice over 35,6 km. De tijdrit zal misschien net iets zwaarder uitvallen dan deze die de renners dit jaar voorgeschoteld kregen. Qua afstand en moeilijkheidsgraad zal de tijdrit dicht aanleunen bij die naar La Planche des Belles Filles. Als Vingegaard opnieuw 9 % beter is dan zijn concurrenten, zouden nog grotere verschillen kunnen ontstaan dan dit jaar. Laat ons hopen dat ook Pogacar dan zijn optimale niveau haalt. Bovenal kijken we uit naar de komst van Evenepoel die – als alles volgens plan verloopt – in 2024 zijn Tourdebuut maakt. In de vlakke tijdritten heeft Remco al bewezen absolute top te zijn, maar waar komt hij uit in een klimtijdrit?
Misschien wordt Wout Van Aert vierde in die slottijdrit en kan hij opnieuw stellen dat hij de beste was van de normale mensen….
[1] Servicekoers.be/verhalen, Het meesterschap van Bahamontes. Kamiel Buysse en Michel Van Aerde over hun eerste Tour de France in 1959
[2] Met kop en schouders, verschenen in 2018; zie ook: https://www.callmewimpy.com/het-boek
Comments