De 17de etappe van de Giro in 1949 was 254 km lang en bracht de renners van Cuneo naar Pinerolo, over vijf Alpencols. Coppi won de rit met bijna 12 minuten voorsprong op zijn grote rivaal Bartali, na een solo van maar liefst 192 km. Toen radioreporter Mario Ferretti de uitzending begon, was Coppi al geruime tijd in de aanval. Dit bracht de reporter er toe aan te vangen met een zin die in wielermiddens een iconisch statuut heeft verworven: ‘Un uomo solo al comando. La sua maglia è bianco-celeste. Il suo nome è Fausto Coppi.’ (Eén man alleen op kop, zijn trui is hemelsblauw met wit, zijn naam is Fausto Coppi.) Dat hemelsblauw met wit verwees uiteraard naar de Bianchi-trui die Coppi toen droeg. Na die dag kreeg Ferretti nog vaak de kans om zijn briljante aanhef te herhalen, want Coppi reed het grootste deel van zijn carrière voor Bianchi en maakte – meer nog dan Merckx – van lange en succesvolle solo’s zijn handelsmerk.
Anno 2024 zal menig Italiaans reporter ongetwijfeld de drang hebben gevoeld om de woorden van Ferretti te herhalen, zij het dan niet met Coppi in de hoofdrol maar met Pogacar.
Niet alleen wat de Sloveen dit jaar allemaal won, vooral ook de manier waarop, bracht bij ons de herinnering aan de allergrootste kampioenen zoals Coppi, Merckx en Hinault tot leven. Van bij de start van het seizoen (Strade Bianche – solo 81 km) tot in het najaar (Ronde van Lombardije – solo 48 km) demonstreerde hij een dominantie die we decennialang niet hebben gezien. In het hedendaagse wielrennen is het immers vrij uniek dat een renner zowel in het rondewerk als in de klassiekers met kop en schouders boven de concurrentie uit steekt.
Toen Hinault in 1986 zijn carrière beëindigde, was het wielrennen pas begonnen aan een evolutie waarbij mondialisering, professionalisering en nivellering hand in hand gingen. In amper één decennium was de tot dan conservatieve wielersport door tal van innovaties onherkenbaar veranderd. De renners werden medisch, technisch en wetenschappelijk veel beter begeleid, wat voor een hoger niveau zorgde terwijl het talent nu ook uit alle hoeken van de wereld kwam. Er dienden zich meer toprenners aan en het verschil tussen deze toppers was kleiner geworden. Wie er toch nog bovenuit wou steken, diende zich te specialiseren, hetzij in het rondewerk, hetzij in de klassiekers.
(Foto @ Norman Van Overbeke)
Zo leek het toch, tot de huidige generatie, met Pogacar als vaandeldrager, het wielrennen overnam. De Sloveen is dan wel de meest succesvolle, hij is zeker niet de enige die charmeert met zijn manier van koersen. Ook Evenepoel, Van der Poel, Van Aert en Pidcock weigeren zich in één hokje van het wielrennen te laten duwen en hebben al bewezen de aanval van ver niet te schuwen. In een tijdperk waarin het zogezegd vaak draait om “marginal gains” deinzen ze er niet voor terug om van de koers opnieuw een slagveld te maken met een verbrokkeling die aan lang vervlogen tijden doet denken. Allen samen zorgen ze ervoor dat de sport een stuk boeiender is om volgen dan pakweg twintig jaar geleden.
De meest indrukwekkende prestatie leverde Pogacar misschien wel tijdens het wereldkampioenschap te Zürich. Daar trok hij op 100 km van de finish in de aanval en reed hij de laatste 50 km solo naar de zege. Na afloop van deze regenboogkamp verklaarde Eddy Merckx in een interview aan L’Equipe “C’est évident que Tadej Pogacar est au-dessus de moi.” Hij schatte Pogacar dus hoger in dan zichzelf. Merckx had dit gevoel al tijdens de Tour van 2024 en het WK bracht hier enkel de bevestiging van. Nog niet zo lang geleden klonk het vergelijken van een renner met Merckx – zeker in België – als vloeken in de kerk. Maar nu leek Merckx zelf danig onder de indruk en leekt hij zijn GOAT-statuut te willen afstaan ten gunste van Pogacar. Enkele dagen later nam de kannibaal in Spaanse media wel wat gas terug: verwijzend naar hun palmares besloot hij dat de Sloveen nog een lange weg te gaan had vooraleer hij de betere zou zijn.
Het palmares dus als ultieme graadmeter? Zelf heb ik dat nooit een goed idee gevonden omdat het palmares op zich geen rekening houdt met het feit dat in pakweg een halve eeuw tijd de concurrentie zoveel breder en sterker is geworden door de toegenomen mondialisering en professionalisering. Maar met zijn wonderjaar 2024 doet Pogacar mij ook op dat punt twijfelen. Laat ons dus vooreerst uitzoeken hoe het palmares van de nu 26-jarige Pogacar zich verhoudt ten opzichte van dat van de allergrootsten uit de naoorlogse wielersport.
Ik heb mij hierbij niet laten inspireren door bestaande all time rankings zoals deze van Procyclingstats (https://www.procyclingstats.com/rankings/me/all-time) of van Cyclingranking (https://www.cyclingranking.com/Riders/Overall). Deze rankings houden bv. ook rekening met ereplaatsen, wat leidt tot m.i. merkwaardige resultaten zoals Poulidor en Moser die hoger uitkomen dan Anquetil en Hinault. Voor de allergrootsten telt enkel winst, bij voorkeur in de wedstrijden die er toe doen. Bij het opmaken van een ranking heb ik dus enkel rekening gehouden met overwinningen in de belangrijkste wedstrijden. Aan elke wedstrijd heb ik een aantal punten toegekend waarbij ik me liet leiden door het gewicht dat de UCI toekent aan deze wedstrijden. Voorts streefde ik ook naar een evenwichtige verdeling tussen grote rondes en rittenwedstrijden enerzijds (29 punten in totaal) en belangrijke ééndagskoersen anderzijds (29 punten in totaal). Tabel 1 biedt een overzicht van de in aanmerking komende wedstrijden met hun respectievelijke gewicht in punten, tabel 2 toont de all time ranking die dit oplevert.
Tabel 1
Tabel 2
Enkele opmerkingen hierbij. Deze ranking houdt enkel rekening met renners die ook na de tweede wereldoorlog koersten. Het is geen all time ranking, maar een ranking van de beste naoorlogse renners. Wielerkampioenen uit het Interbellum als Binda en Girardengo ontbreken hier dus. Met zijn vijf Girozeges, drie wereldtitels, dubbele winst in Milaan San Remo en vier overwinningen in de Ronde van Lombardije zou Binda sowieso in de top tien noteren.
Voor wat de eerste naoorlogse generaties (Bartali, Coppi, Bobet, Anquetil) betreft, valt te noteren dat een aantal wedstrijden toen niet op de kalender stonden. De Ronde van het Baskenland werd na een decennialange onderbreking pas in 1969 terug georganiseerd. Tirreno-Adriatico en de Amstel Gold Race kenden hun ontstaan pas in 1966. Wat de voorafgaande jaren betreft heb ik als alternatief voor de Nederlandse klassieker de overwinningen in Parijs-Brussel opgenomen, een wedstrijd die indertijd het nodige aanzien had en opgenomen was in regelmatigheidscriteria als de Challenge Desgrange-Colombo en de Superprestige Pernod. Het WK tijdrijden wordt pas sinds 1994 georganiseerd. Hier lag het voor de hand als alternatief de GP des Nations op te nemen. Deze prestigieuze koers werd immers decennialang als het officieuze wereldkampioenschap tijdrijden beschouwd.
Zowel Coppi als Bartali werden hun beste jaren, minstens ¼ van hun loopbaan, ontnomen door de tweede wereldoorlog. Als je dit zou verrekenen komt Bartali op een vijfde plaats, net boven Kelly en komt Coppi op een tweede plaats, iets boven Hinault, wat naar mijn aanvoelen ook de plaats is waar Coppi hoort te staan. Voor velen geldt het Italiaanse fenomeen nog steeds als de beste renner aller tijden na Merckx.
Armstrong staat op 9 in de lijst en heb ik voorzien van een sterretje, wat uiteraard verwijst naar het feit dat hij het gros van zijn zeges werd afgenomen in 2012 en “officieel” dus niet in deze ranking thuis hoort.
Pogacar werd prof in 2019 en scoort na zes jaar 59 punten waarmee hij de zesde plaats deelt met Indurain. Het is duidelijk dat hij – als zijn carrière niet abrupt wordt afgebroken – op de top drie afstevent. Zijn landgenoot Roglic staat op een 15de plaats met 44 punten en kan, mits een sterk seizoen in 2025 nog opschuiven richting top tien. Laten we Froome (12de met 47 punten) - die al vijf jaar geen punten meer scoort, maar voor 2025 toch nog de ambitie koestert een rit in de Tour te winnen – buiten beschouwing, dan zijn de twee Slovenen de enigen in het huidige peloton die de top 30 halen. In de nabije toekomst zullen van der Poel (23 punten), Vingegaard (18 punten) en Evenepoel (17 punten) daar ongetwijfeld ook in slagen. Voor zover daaraan nog getwijfeld werd, wijst dit er toch op dat we met een uitzonderlijk sterke lichting te maken hebben.
In onderstaande grafiek vergelijk ik de evolutie van Pogacar met die van Merckx, Hinault en Anquetil. Op de as links van de grafiek staan het aantal gewonnen punten, op de as onderaan de leeftijd van de renners.
Grafiek 1
De nu 26-jarige Pogacar (59 punten) plaatst zich tussen Hinault (49 punten) en Merckx (84 punten) op die leeftijd.
De grafiek laat echter ook zien dat zowel Merckx als Hinault, een naar hedendaagse normen, vrij korte wielercarrière hadden. Beiden hielden het voor bekeken op 32-jarige leeftijd en scoorden hun laatste punten in het seizoen dat ze 31 jaar werden. Zij betaalden natuurlijk de tol van een erg intensieve wielerloopbaan. Mocht Pogacar hetzelfde lot beschoren zijn, en hij op 26-jarige leeftijd ook ongeveer halfweg zijn carrière is, dan zou zijn eindtotaal ongeveer 118 punten bedragen, 42 minder dan Merckx. Maar, zoals gezegd, ik heb de indruk dat de toppers van vandaag wel op iets latere leeftijd hun fiets aan de haak hangen. Ze worden niet allemaal, zoals Valverde, op hun 38ste nog wereldkampioen, maar Froome was toch ook al 33 toen hij de Giro won en zowel Nibali als Contador wonnen op 34-jarige leeftijd nog World Tour wedstrijden. Roglic werd in oktober 35 jaar maar heeft nog overschot aan ambitie voor het seizoen 2025. Misschien kan Pogacar ten opzichte van Merckx ook wat extra jaren op de teller zetten en op die manier zijn huidige achterstand wegwerken.
Een tweede opvallend element in de grafiek is de knik in de curve van Pogacar, die dit jaar veel steiler is geworden. Dit heeft alles te maken natuurlijk met zijn fantastisch seizoen 2024 waarin hij 22 punten totaliseerde. Enkel Merckx is er ooit in geslaagd een beter seizoen neer te zetten. In 1972 scoorde de kannibaal 25 punten met winst in Tour, Giro, Milaan – San Remo, Waalse Pijl, Luik – Bastenaken – Luik, Ronde van Lombardije en een verbetering van het werelduurrecord er bovenop. Het jaar daarvoor, in 1971, reed Merckx zijn tweede beste seizoen ooit waarbij hij, net als Pogacar dit jaar, 22 punten scoorde.
Dit geeft toch een idee van hoe bijzonder het voorbije seizoen van Pogacar was. De vraag is of hij de lijn van 2024 zal kunnen doortrekken. Na twee opeenvolgende Tournederlagen koos hij in het najaar van 2023 voor een nieuwe trainer en een resoluut andere trainingsaanpak waarbij zowel meer op intensiteit werd getraind (kortere intervallen) als op langere beklimmingen werd geoefend. Zijn kwetsbaarheid in de hitte werd aangepakt en zijn tijdritpositie werd geoptimaliseerd. Tot slot werd er ook aan het materiaal gesleuteld: Pogacar reed dit jaar met kortere cranks wat zijn pedaalslag blijkbaar effectiever heeft gemaakt.[1] Het lijkt er op dat dit alles Pogacar naar een hoger niveau heeft getild en dat hij dit misschien wel enkele jaren kan volhouden.
Conclusie na deze studie van het palmares is dat Pogacar op 26-jarige leeftijd inderdaad een behoorlijke achterstand heeft ten opzichte van de 26-jarige Merckx, maar dat het gezien de relatief korte carrière van Merckx en het vermoedelijk structureel hogere niveau waarop de Sloveen sinds 2024 presteert, helemaal niet ondenkbaar is dat Pogacar naast en misschien wel voorbij Merckx kan gaan, ook voor wat betreft het palmares. Voorwaarde is wel dat hij op het elan van zijn wonderjaar 2024 voortborduurt en bv. in toekomstige confrontaties met Vingegaard, ook de sterkste van de twee blijkt. Evident zal het niet zijn. Een optimaal voorbereide Vingegaard zal m.i. een stuk dichter bij Pogacar aanleunen dan in de voorbije Tour.
*
In eerder werk liet ik al zien dat er naast een ranking op basis van het palmares ook een ranking mogelijk is, gebaseerd op de mate waarin een renner boven zijn concurrenten uit steekt. Het palmares biedt enkel een indicatie voor de sterkte of superioriteit van een renner over een volledige carrière. Dit vertelt ons niets over de dominantie van die renner tijdens de wedstrijden zelf. Een eendagskoers kan beslist worden in een millimeterspurt waarbij de winnaar nauwelijks overwicht had op zijn concurrenten, maar kan ook gewonnen worden met minuten voorsprong na een lange solo, waaruit duidelijk blijkt dat de winnaar er met kop en schouders bovenuit stak. Om de klasse van een renner te bepalen kijken we dus niet alleen naar wat die allemaal won maar ook naar de manier waarop hij deze wedstrijden won.
We vertelden al dat Pogacar, wat lange en succesvolle solo’s betreft, niet moet onderdoen voor renners als Coppi en Merckx. De Sloveen won de Ronde van Lombardije met een voorsprong van 3’16” op Evenepoel. We moeten al teruggaan tot 1971 om in deze koers een winnaar met een nog grotere voorsprong te vinden: toen won Merckx met een voorsprong van 3’31” op een groepje met o.a. Bitossi en Verbeeck. Om vervolgens een nog grotere voorsprong te vinden, komen we terecht bij Coppi die “Il Lombardia” in 1948 won met een voorsprong van 4’45”. De koers van de vallende bladeren brengt ons dus een mooie bevestiging van het feit dat we Pogacar op één lijn met de allergrootsten kunnen plaatsen en dat hij in ééndagskoersen waar hij zijn zinnen op heeft gezet, blijk geeft van een zelden vertoonde superioriteit.
Hoe zit het met het overwicht in rittenwedstrijden en vooral dan in de grote rondes? Om dit te bepalen maak ik gebruik van de 10%-analyse die toelaat om het verschil (in tijd of procentueel) te berekenen tussen de winnaar en zijn 10% sterkste concurrenten. Deze 10% komen ongeveer overeen met de andere toppers en subtoppers. Door 10% van het deelnemersveld in de vergelijking te betrekken worden de toevallige verschillen van jaar tot jaar en tussen de opeenvolgende generaties renners, enigszins uitgevlakt. Persoonlijk heb ik sterk het gevoel dat niet elke generatie twee ronderenners van het kaliber Vingegaard en Pogacar heeft voortgebracht. Wanneer we enkel rekening houden met de voorsprong op de tweede, dan zouden de Deen en de Sloveen elkaar de das omdoen en in een all time ranking van rondewinnaars slechts middelmatig scoren. Terwijl de 10% analyse laat zien dat beiden eigenlijk thuishoren in de hoogste regionen van zo’n ranking.
In mijn blogpost van vorig jaar analyseerde ik de klimtijdrit van Vingegaard en kwam ik tot de conclusie dat deze samen met de klimtijdrit van Bahamontes in 1959, de sterkste prestatie ooit in een Tour de France - klimtijdrit was. In toekomstig werk wil ik de eindklassementen in zowel Tour, Giro als Vuelta aan een gelijkaardige analyse onderwerpen om uit te zoeken welke renner in de grote rondes het meest boven zijn concurrenten uitstak.
Naast tijdritten en eindklassementen kunnen ook aankomsten bergop met de 10% methode geanalyseerd worden. Deze blogpost wil ik afsluiten met één aankomst bergop uit de jongste Tour: de beklimming van Plateau de Beille.
De 15de rit van de Tour 2024 bracht de renners van Loudenvielle naar het Plateau de Beille, een col buiten categorie van 15,8 km aan gemiddeld 7,9%. Pogacar won de rit nadat hij de slotklim bedwong in 39’50”. Vingegaard (40’58”) was tweede op 1’08”. Evenepoel (42’41”) vervolledigde het podium op bijna drie minuten. Na afloop noemde Pogacar dit zijn sterkste klimprestatie ooit. Hij verpulverde het 26-jaar oude record (43’20”) van Pantani met drie en een halve minuut. Andere referentietijden:
- 2004: Armstrong en Basso: 45’31”
- 2007: Contador en Rasmussen: 44’07”
Ook Landa (43’44”) die vierde werd, één minuut na Evenepoel, en Almeida (44’33”) die als vijfde finishte, nestelen zich in de all time top tien van beste klimtijden op Plateau de Beille:
Tabel 3
Voor wie zich blind staart op absolute klimtijden zijn dit hallucinante cijfers waarbij het niet alleen gaat om de prestatie van Pogacar, maar in zijn zog ook om die van een handvol andere toppers uit 2024.
Dit is precies het gevaar van zo’n ranking op basis van de werkelijke klimtijden: het wekt de indruk dat Pogacar in een rechtstreeks duel (zelfde materiaal, zelfde omstandigheden) op deze slotklim drie en een halve minuut vóór Pantani zou finishen, wat een absoluut onterechte conclusie zou zijn. In elke sport is het immers zo dat door een steeds groter professionalisme en tal van innovaties de prestaties verbeteren en er records worden gebroken. In het wielrennen wordt voortdurend nagedacht over elk onderdeel van de fiets, over aerodynamica, helm en kledij, houding op de fiets, over de meest effectieve trainingsschema’s, recuperatietechnieken, voeding, enz. Het is dus niet onlogisch dat de renners er tussen 1998 en 2024 gemiddeld op vooruit zijn gegaan en betere klimtijden realiseerden. Puur voor de anekdote vertel ik er nog bij dat op Plateau de Beille in het voorjaar van 2024, net vóór het bezoek van de Tour, het gedegradeerde wegdek in de zone van de haarspeldbochten werd heraangelegd, wat ongetwijfeld voor een lagere rolweerstand zorgde. Daar de heraanleg slechts een paar kilometer betrof moeten we het effect hiervan niet overdrijven en zal het slechts om een handvol seconden winst gaan.
Grafiek 2
Grafiek 2 toont de gemiddelde klimtijd op Plateau de Beille van de 10% sterkste concurrenten van de winnaar of snelste klimmer, tijdens de 7 aankomsten die er in de Tour geweest zijn: 1998 - 2002 - 2004- 2007- 2011- 2015 -2024.
De stippellijn is een trendlijn op de grafiek die inderdaad een dalende tendens vertoont waarbij per decennium de gemiddelde klimtijd met zo’n 15 à 20 seconden verbetert. Dat in 1998 de snelste gemiddelde tijd werd neergezet (45’19”), heeft uiteraard te maken met het feit dat er toen ongebreideld op EPO werd gereden. Los daarvan, ook al zouden de renners (referentiegroep), generatie na generatie precies op hetzelfde niveau presteren, dan nog zouden we gemiddeld dus steeds betere klimtijden zien door het steeds verder doorgedreven professionalisme en beter materiaal.
Dat de grafiek voorts een erg onregelmatige curve vertoont, heeft te maken met de specifieke omstandigheden tijdens de etappe zelf zoals het koersverloop en de weersomstandigheden (temperaturen, luchtvochtigheid, windrichting en -snelheid,…). Het koersverloop is volgens mij de meest bepalende factor voor de klimtijden. Hoe zwaar was de Tour al geweest tot dan, hoe zwaar was de etappe tot aan de voet van de slotklim, werd er door de beste klimmers om de etappezege of om de gele trui gestreden of was er een meer controlerend koersverloop? Deze specifieke omstandigheden zorgen ervoor dat het vergelijken van de absolute klimtijden ons nauwelijks iets zal leren over de kwaliteit van de betrokken renners of het eventuele niveauverschil tussen hen.
Bekijken we bv. de twee laatste aankomsten op Plateau de Beille. In 2015 reden de 10% beste renners gemiddeld in 46’52” naar boven. In 2024 was de gemiddelde klimtijd 46’01”, een verschil van dik 50 seconden.
In 2015 streden enkele vluchters om de ritzege en won Rodriguez. De snelste klimtijden werden echter gerealiseerd door het groepje met de klassementsrenners die op meer dan 6 minuten eindigden. Aan de finish telde deze groep nog 9 renners, wat er op wijst dat het tempo op de klim niet moordend was geweest. Froome zat stevig in het geel en had niet veel moeite om samen met Porte en Thomas de schaarse aanvallen te controleren.
Dit redelijk makke koersverloop staat in schril contrast met de klim in 2024, toen Visma / Lease a Bike er resoluut voor koos de gele trui van Pogacar aan te vallen. Van aan de voet van de col onderhield de ploeg een moordend tempo waarbij Jorgenson de vijf eerste kilometer voor zijn rekening nam en de groep der klassementsrenners in sneltempo werd uitgedund. Op 10,5 km van de finish was bij Jorgenson het beste er af en versnelde Vingegaard meteen waarbij enkel Pogacar nog kon volgen. Vijf kilometer lang legde de Deen er duchtig de pees op en probeerde hij zijn rivaal af te schudden. Op ruim vijf kilometer van de top plaatste Pogacar dan zijn aanval en hield hij tot aan de finish een nog hoger tempo aan. Veel gunstiger kan een koersverloop tijdens een klim niet zijn: het leek wel een drietrapsraket: 5 km Jorgenson, 5 km Vingegaard en tenslotte 5 km Pogacar die de puntjes op de i wou zetten.
Dat de gemiddelde klimtijd in 2024 50 seconden sneller was dan in 2015 wordt m.i. al ruim voor de helft verklaard door dit verschil in koersverloop met een controlerende Sky-ploeg in 2015 versus het aanvallende duo Vingegaard / Pogacar in 2024. Een twintigtal seconden zou ik toeschrijven aan de in negen jaar tijd gestegen professionaliteit en aan het betere materiaal en wegdek.
Het is altijd riskant om te beweren dat de ene generatie wielrenners sterker is dan de andere. Met de grafiek en bijhorende uitleg heb ik willen aantonen dat, ook al zou de huidige generatie misschien sterker zijn dan deze ten tijde van Froome, Contador en Nibali, het niet echt nodig is dit in te roepen als verklaring voor de soms grote verschillen tussen de gemiddelde klimtijden.
Hoe zit het nu met de individuele klimtijden? Het prestatieniveau tijdens beklimmingen wordt tegenwoordig vaak uitgedrukt in watt/kg. Voor de mensen van Lanterne Rouge, die hiervan een studie maakten, is het vrij duidelijk: Pogacar haalde gedurende 40 minuten 6,98 w/kg en zette hiermee de grootste klimprestatie aller tijden neer.[2] Vingegaard haalde 6,85 w/kg, goed voor een all-time tweede beste prestatie. Ook Evenepoel (6,53 w/kg) schreef geschiedenis met een 23ste plaats all-time, en de derde beste prestatie van de 21ste eeuw. Drie hoogst uitzonderlijke renners in één en dezelfde generatie.
Dit enorme talent zou dus ook moeten blijken uit de mate waarin ze op Plateau de Beille beter waren dan de 10% referentiegroep. De sterkste prestatie tot hiertoe was deze van Armstrong en Basso die in 2004 bijna 7% sneller waren dan hun sterkste concurrenten (Tabel 4 links). Vergelijken we dit met de prestaties in 2024 (Tabel 4 rechts): Pogacar was maar liefst 13,44% sterker dan zijn tegenstanders, Vingegaard bijna 11%. Ook Evenepoel, die bijna drie minuten verloor op Pogacar, scoort met 7,25% net iets hoger dan Armstrong en Basso in 2004.
Tabel 4
Zoals gezegd, zowel de klim van Pogacar, Vingegaard als Evenepoel op Plateau de Beille waren hun beste persoonlijke klimprestatie ooit. Misschien moeten we dan ook vergelijken met die van een allerbeste Armstrong, die we bv. aan het werk zagen op Alpe d’Huez in 2001. Deze klim is 2 km korter dan Plateau de Beille en gemiddeld iets steiler: 8,1 % tov 7,9%, maar toch enigszins vergelijkbaar.
Tabel 5
De aankomst in 2001 was de fameuze etappe waarbij de Texaan in aanloop naar de col de indruk gaf in moeilijkheden te verkeren maar toen de slotklim goed en wel begonnen was, zette hij zich op kop, keek Ullrich recht in de ogen en plaatste een demarrage waarbij niemand nog kon volgen. Armstrong won met twee minuten voorsprong op Ullrich. Die dag was hij 10,5 % sneller dan zijn sterkste tegenstanders (Tabel 5), waarmee hij in de buurt komt van wat Vingegaard dit jaar presteerde op Plateau de Beille. Het vermoeden dat Pogacar op Plateau de Beille ruim één minuut sneller zou zijn dan een allerbeste Armstrong lijkt mij dan ook gerechtvaardigd. Anderzijds heb ik ook het vermoeden dat Pogacar tegen de klok nog steeds niet het niveau van de Amerikaan haalt. De winst bergop zou eventueel verloren zijn gegaan in de tijdritten. Maar dat is voer voor een latere studie.
Slotconclusie na het vergelijken van 7 beklimmingen op Plateau de Beille tijdens de voorbije kwarteeuw: Pogacar en Vingegaard steken er serieus bovenuit en ook Evenepoel is tot fenomenale klimprestaties in staat. In combinatie met zijn tijdritcapaciteiten zou hij in elke generatie één van de topfavorieten voor de eindzege in de Tour zijn. In elke generatie, behalve misschien de huidige…. Het seizoen 2025 begint voor de Belg trouwens met een valse noot: nadat hij botste op een auto van Bpost is hij voor de zoveelste keer aan revalidatie toe en zal hij pas in april terug koersen. Hopelijk blijven de renners in 2025 wat meer van valpartijen gespaard en kan iedereen in de gewenste conditie aan de start verschijnen van de tot doel gestelde wedstrijden. Het zal de spankracht en schoonheid van deze sport alleen maar ten goede komen.
[1] https://wielerrevue.nl/artikel/620476/de-6-redenen-waarom-tadej-pogacar-dit-seizoen-zoveel-sterker-is-dan-vorig-seizoen
[2] https://lanternerouge.com/2024/07/14/greatest-climbing-performances-of-all-time-on-plateau-de-beille-tour-de-france-2024-stage-15/
Comments